interview
Grayson Perry Als jong kunstenaar ging hij tegen de stroom in pottenbakken. En hij droeg uitzinnige kleding. „Wat ik al vroeg in mijn loopbaan geweldig vond, is nu enorm in.” Donderdag ontvangt hij de Erasmusprijs.
- Auteurs
- Annemarie Kas
- Gepubliceerd op15 december 2021
- Leestijd
Hij had zich erg verheugd op een feest in het Paleis op de Dam in Amsterdam. Maar ja, corona. Dus nu gaat beeldend kunstenaar Grayson Perry een Zoom-sessie houden met koning Willem-Alexander. „Veel minder leuk.” Speciaal voor de gelegenheid had Perry een excentrieke oranje jurk laten maken. Hij gaat zich alsnog wel optutten als Claire, zijn vrouwelijke alter ego. Hij lacht hard: „Tot aan mijn middel dan.”
De Brit Grayson Perry (61) krijgt donderdag online de Erasmusprijs uitgereikt, een prijs die jaarlijks wordt toegekend aan een persoon of instelling die een belangrijke bijdrage heeft geleverd op het gebied van de geesteswetenschappen, de sociale wetenschappen of de kunsten. Het is een oeuvreprijs, met eerdere winnaars als choreograaf Hans van Manen, filosoof Jürgen Habermas en theatermaker Frie Leysen.
Grayson Perry ontvangt me in zijn atelier in de Londense wijk Islington, waar het licht ook op een donkergrijze dag door de grote dakramen valt. De veelzijdigheid van zijn werk valt meteen op. Aan de muren hangen kleurrijke wandkleden en kaarten, een stelling staat vol emmers verf en klei voor aardewerken vazen of potten. Op een kleine troon in de boekenkast zit Alan Measles, de teddybeer die Perry als kind kreeg en die vaak een centrale rol in zijn kunst had. En heeft: in een levensgrote oven staan drie geverfde beeldjes van Claire met een kleine Alan Measles onder haar arm.
De jury van de Erasmusprijs roemt de manier waarop Perry „vraagstukken met betrekking tot schoonheid en traditionele ambachtelijkheid scherp confronteert met actuele sociale en maatschappelijke thema’s”.
Is dat ook hoe u uw eigen werk zou samenvatten?
„Het klinkt wel goed. Maar ik was niet precies dít van plan toen ik begon. Ik zeg vaak tegen studenten dat een goed idee nog geen goede kunst oplevert. Het is zo’n organisch proces. Je doet wat je leuk vindt, volgt je intuïtie, er komt een beetje geluk bij kijken. En dan kijk je veertig jaar later terug en denk je hé, het is die kant op gegaan, zoals wat de jury ongeveer beschrijft.
„Toen ik begon in de jaren zeventig had je alle ‘ismes’ wel zo’n beetje gehad. Expressionisme, surrealisme, minimalisme, conceptualisme, noem ze maar op. Je kon naakt rondrennen en je laten neerschieten en dat kunst noemen – dan zou iedereen zeggen, hmm, oké, kennen we al uit de jaren zestig. Het voelde alsof de kunstwereld niet meer te shockeren viel. Maar ze had wel degelijk blinde vlekken en daar wilde ik iets mee.”
En dus ging u pottenbakken en wandkleden maken?
„Dat is dus het grappige, toen ik daarmee begon vonden ze dat helemaal niks. Ze zagen me als een excentrieke buurman die ze niet wilden binnenlaten op hun huisfeestje. De eerste tien, twintig jaar van mijn carrière heb ik moeten vechten tegen die arrogantie over handgemaakte werken, ze haalden hun neus ervoor op. Ze keken erop neer, want het was vrouwelijk, volks, amateuristisch. En als je nu op grote kunstbeurzen rondwandelt zie je potten, wandkleden, potten, borduurwerk, potten. Haha! Al die dingen die ik al vroeg in mijn loopbaan geweldig vond, zijn nu enorm in.”
Voelt dat als genoegdoening?
„Niet echt, ik vind het vooral leuk. En ik denk, goed, voor mij is het dus tijd om verder te gaan.” Hij lacht. „Een ander punt waar de kunstwereld altijd mee heeft geworsteld is populariteit. Kunstenaars wilden graag exclusief, moeilijk en serieus zijn. Als de massa iets begreep, dan was dat vooral een grote waarschuwing. En het werkte, kunst werd zo’n ambitieus iets dat mensen graag willen begrijpen. Als ik verwijzingen in mijn kunst stop, vinden ze dat vaak helemaal te gek. ‘Oh kíjk’, kunnen ze dan zeggen, ‘dit herken ik’.”
Verwerkt u speciaal daarvoor verwijzingen in uw kunst?
„Ja, natuurlijk. Die sociologie rond kunst, het idee van smaak en klasse, het heeft me altijd gefascineerd.”
Aan het begin van de coronacrisis bijna twee jaar geleden begon Perry met Grayson’s Art Club, een televisieprogramma gemaakt vanuit zijn atelier en met zijn vrouw Philippa, zij is een bekende psychotherapeut in het VK. Er zijn kunstenaars te gast en kijkers kunnen eigen werk insturen rond thema’s als dromen, liefde en reizen. Perry doet zelf ook mee, en legt de gedachtegang uit van wat hij maakt. Zeker de eerste serie afleveringen was enorm populair, tijdens de lockdowns trokken ze meer dan een miljoen kijkers. In maart beginnen de opnames van het derde seizoen.
In één klap maakte u kunst nog veel toegankelijker voor het Britse publiek.
„Ja, het interessante was dat ik in het begin geconfronteed werd met mijn eigen vooroordelen rond kunst. Plotseling kreeg ik te maken met werk van mensen die helemaal geen professioneel kunstenaar waren. Ik werk zelf met de waarden die gelden in de moderne kunstwereld, omdat ik daar nu eenmaal mijn werk in wil verkopen. Maar die moet ik naast me neerleggen bij kunst van het gewone publiek.”
Welke regels gelden voor hen?
„In dit geval vooral of er een goed verhaal aan vast zit, omdat we uiteindelijk een televisieprogramma maken. We hebben onlangs onze tentoonstelling in Bristol geopend, en dat is zeker ook heel belangrijk, het idee dat mensen de kans hebben dat hun werk in een echte museumsetting terecht komt. Maar bij alles wat ik doe, kijk ik naar het genre en de criteria daarvoor: schrijven, optreden, tv. Als je televisie maakt, moet het lekker kijken vanaf de bank. Dat is voor anderen kennelijk lastig. Ik zag laatst een berichtje op Twitter waarin iemand schreef, ‘Grayson Perry staat voor alles wat ik ergerlijk vind aan de kunstwereld. Hij bespeelt rijke verzamelaars, maar we laten hem begaan omdat hij met gewone mensen omgaat’, zoiets. Het is ook nooit goed, hè.”
En uw theatervoorstelling heet ook nog Normale mensen. Wat zíjn normale mensen?
„Je hebt twee soorten mensen, zij die het gevoel hebben erbij te horen en zij die dat niet hebben. Het is een dominant gevoel, iets wat in de loop der jaren groeit, bijvoorbeeld of je in je gezin erbij hoort of op school. Dat bouwt zich op tot het idee of je er in de samenleving wel of niet bij hoort. Als je kijkt naar gevoelens over de Brexit, van nationalisme en van de anti-vaxers, dan is dat een soort rechts gevoel van je speciaal en anders voelen. Aan de linkerkant heb je dat gevoel van: ik ben slim, goed opgeleid en ik weet het beter dan jij.”
U lijkt een soort mildheid tegenover beide te hebben?
„Ik leef net zozeer in een bubbel als iedereen. Maar in het midden ligt de redelijkheid, toch? We vinden het tegenwoordig iets giftigs om in het midden te zitten. Binnen een groep proberen we status te verwerven en daarvoor hebben mensen het gevoel dat ze exceptioneel moeten zijn. Dus, stel dat je in een linkse groep zit, dan wil je het allerlinkst zijn. En zo bewegen groepen langzaam, gradueel naar buiten.
„Het is moeilijk om te zeggen, ik ben het méést gebalanceerd, ik zit het meest in het midden. Al gebeurt het wel, bij mijn vrouw bijvoorbeeld. Die is psychotherapeut, en daar zijn ze competitief empathisch. ‘Ik ben de vlakste spiegel voor mijn client.’ Zo heeft iedereen zijn eigen groepen. Ik ben zelf heel competitief. Als ik op de fiets zit, wil ik de snelste zestiger op een fiets zijn. Als travestiet wil ik de flitsendste, bruisendste travestiet zijn.”
Als alter ego Claire gaat u vooral voor kleurrijk meisjesachtig?
„Oh nee, dat lijkt misschien zo omdat de media me in die mal willen drukken. Ik heb zoveel verschillende outfits, soms ga ik als huisvrouw, als grand dame, of als gekke kunststudent, of als clown. Het is het enige waar ik echt veel geld aan uitgeef sinds ik het me kan veroorloven. Ik laat jurken maken, schoenen, tassen, pruiken, alles.”
Krijgt u veel reacties uit de transgender wereld?
„Niet echt. Ik ben misschien een ongemakkelijke figuur voor ze. Omdat ik altijd heb benoemd dat ik een man in een jurk ben en onbeschaamd zeg dat het iets erotisch en fetisjistisch voor me is. Voor travestieten zijn die stereotypes van gender belangrijk. Als iedereen androgyn zou zijn, is dat voor een travestiet niet zo spannend.”
Uw modestudenten ontwerpen uw jurken, toch?
„Ja, elk jaar geef ik een cursus aan de Central Saint Martins [een vooraanstaande modeschool in Londen, red.]. De afgelopen jaren waarschuw ik hen dat ik ouder word. Dus als ze willen dat ik hun creaties draag, moeten ze er vooral voor zorgen dat die comfortabel en praktisch zitten. Dan kan het nog steeds stijlvol zijn. Die praktische kant, daar denken ze niet over na, ze willen vaak creaties maken van hout of andere bizarre ideeën, dat lukt niet meer. Ik heb al een kast vol outfits die ik niet meer kan dragen. Hoe dan ook verkleed ik me niet vaak meer. Ik vind het nog steeds geweldig, maar het is zoveel werk en zo onpraktisch.”
Een versie vandit artikelverscheen ook inNRC Handelsbladvan 16 december 2021.